BOEKEN 1

0

Met enige regelmaat zal Cees Bronsveld in het Stadslandbouwtijdschrift boeken bespreken op het gebied van stadslandbouw en daaraan gerelateerde zaken. Vandaag de eerste aflevering van ‘BOEKEN’.

“Stadslandbouw lijdt niet tot een gezelliger buurt”, dat was de titel van het persbericht dat verspreid werd naar aanleiding van Esther Veen’s proefschrift Community gardens in urban areas waarop zij in juni 2015 in Wageningen, bij prof. Han Wiskerke, promoveerde. En jawel, Veen’s studie kreeg dus veel media-aandacht. Al met al best terecht overigens, ook al hadden in ieder geval de krantenkoppen vaak een wel èrg hoog zie-je-nou-wel-gehalte… Hoe dan ook: Veen stelde in haar promotie-onderzoek twee vragen: (1) in hoeverre bevorderen buurttuinen sociale cohesie en (2) in hoeverre representeren die tuinen een alternatief voedselsysteem?Om deze vragen door middel van empirisch onderzoek te kunnen beantwoorden, onderscheidde zij allereerst twee soorten buurttuinen: place-based en interest-based tuinen. Place-based tuinen zijn gericht op die sociale effecten; bij de interest-based tuinen gaat het meer om het tuinieren en de opbrengst. Een voor de hand liggende kritische kanttekening, namelijk dat dit onderscheid in de praktijk niet altijd even duidelijk te maken is verdampt, als volgens Veen blijkt dat die sociale-cohesie-effecten op beide type tuinen voorkomen. Veen concludeert dan ook ruimhartig dat buurttuinen de sociale cohesie bevorderen (252-253). Een wondermiddel is het echter niet. Op buurttuinen gaat namelijk sociaal ook wel eens wat mis…. vandaar dat persbericht !?

Veen’s tweede onderzoeksvraag wordt ietwat ondubbelzinniger negatief beantwoord: buurttuinen zijn – zo blijkt – geen alternatief voor het industriële voedselsysteem. Toch leerde ook Veen: voedsel speelt op alle tuinen een essentiële rol omdat ze mensen samenbrengt – òf vanwege een gedeelde interesse in tuinieren, òf omdat voedsel om andere redenen belangrijk gevonden wordt. Veen zal gelijk hebben met haar conclusie qua voedselsysteem, maar is de vraag of de kijk van de vrijwilligers op voedsel en wat daar zo al mee samenhangt niet veel belangrijker ? Had zij niet beter een “maat” voor voedselbewustzijn kunnen ontwikkelen en vervolgens de vraag moeten stellen of dat voedselbewustzijn in de tijd veranderde? Kocht men vaker biologisch, fair trade of lokaal ? Uit gemeentelijk onderzoek in Rotterdam blijkt vooral dat laatste, het percentage lokaal voedsel-kopers stijgt al enige tijd het snelste – en dat stemt hoopvol over de mogelijke sociale en ook meer ‘politieke’ impact van al die Rotterdamse stadslandbouwprojecten. Veen onderstreept bij dit alles het belang van motivaties van mensen. Terecht. Maar wat Veen zich niet of nauwelijks lijkt te beseffen is dat motivaties in de loop van de tijd kunnen veranderen….

Ooit was ik als student – wij schrijven de jaren zeventig en tachtig – actief in een Wereldwinkel. Daar kwamen regelmatig allerlei vrijwilligers op af. Vaak waren dat mensen die besloten hadden om “wat te gaan doen”, soms uit betrokkenheid bij wat toen de Derde Wereld heette, vaker omdat men nieuw was in de wijk, net gescheiden was, of om andere redenen behoefte had aan nieuwe kennissen en/of vrienden. Sommige van die vrijwilligers raakten echt betrokken, anderen waren ineens weer…. verdwenen… Op buurttuinen zal dat nu niet heel veel anders gaan, vermoed ik. Wat dan een interessante vraag is – en blijft – is in hoeverre, en ik welke zin de motivaties van vrijwilligers op buurttuinen in de tijd veranderen. Veen stelde die vraag niet of nauwelijks en dus blijft uiteraard – helaas – het antwoord uit. Of de tuinen, het tuinieren, het praten over eten, over gezond voedsel, de smaak van de buurttuinradijsjes in vergelijking met die van AH om de hoek iets met mensen doet – of niet: we lezen het helaas niet.

Een antwoord op die vraag probeerde de Israëlische sociologe Efrat Eizenberg wel te geven in haar studie From the ground up. Community gardens in New York City and the politics of spatial transformation (2013). Eizenberg keek in haar promotie-ondezoek vooral naar het aspect van buurttuinen dat in New York City erg aan de orde is: de grond. Een belangrijke inspirator voor haar was de Franse marxistische sociaal-filosoof Henri Lefebvre (1901 – 1991). Zijn werk, waaronder La révolution urbaine (1970) en La production de l’espace (1971), is nog altijd invloedrijk (en is in Engelse, vooral Amerikaanse,vertalingen weer tamelijk beschikbaar). De stelling die Eizenberg in haar boek ontwikkelt en uiteraard verdedigt is dat de ervaringen van de New Yorkse bevolking in de buurttuinen hen bewust maken – of op zijn minst bewust kunnen maken – van het politieke karakter van het gebruik door dominante marktpartijen binnen het al even dominante kapitalistische systeem van de openbare ruimte. Door dat buurtbewoners gaan tuinieren, actief worden in de openbare ruimte, ervaren zij autonomie en alles wat daar zo al mee samen hangt. Vooral op de momenten dat die tuinen worden tegengewerkt. Een belangrijk moment in de ontwikkeling van de New Yorkse community gardens movement is dan ook als burgemeester Guiliani, zo rond de eeuwwisseling, besluit veel gemeenschapstuinen weg te bulldozeren. Dat lukt ook, zij het slechts zeer ten dele, omdat de ronduit botte manier waarop dit aangepakt wordt heel veel weerstand oproept. Nadat een aantal tuinen sneuvelden – waaronder de roemruchte Garden of Love – wordt het Newyorkse stadsbestuur gedwongen het bulldozeren te staken. Want: in not time was de stad New York een sociale beweging rijker. Later zouden zich daar de foodies, mensen uit de middle class, die, net als in Europa, waarschijnlijk ook onder invloed van de vele voedselschandalen, goed voedsel eisten, bij aansluiten. Je zou kunnen zeggen dat er in New York City een heuse beweging voor urban agriculture aan het ontstaan was !?

Voedsel speelt in de studie van Eizenberg echter nauwelijks een rol. Dat is merkwaardig. Want food is een belangrijke kwestie voor de New Yorkers. Zo geeft het weekblad The New Yorker ieder jaar een aantal themanummers uit, het food issue in december is daarvan op afstand het belangrijkste. En ja, natuurlijk is het Eizenberg’s goed recht om in haar onderzoek welke begrenzing dan ook aan te brengen. Maar als zij op enig moment farm gardens buiten haar onderzoek houdt kun je je afvragen of zij zich de mogelijke politieke potentie van alternatieve voedselproductie in de stad wel echt tot zich heeft laten doordringen. Jammer is tenslotte ook nog dat ze de door Lamborn Wilson en Bill Weinburg samengestelde – klein maar fijne – reader Avant Gardening (1999) niet blijkt te kennen….. Eizenberg schreef intussen wat mij betreft wel een sympathieke studie. Nieuw en belangrijk vond ik haar studie ook, en dat dan vooral door de links die zij legde tussen de community gardens en de notie van de commons.

Ook Claire Nettle promoveerde op community gardening, zij het op dat verschijnsel in Australië. Community gardening as social action heet haar studie. Haar hoofdstukken hebben soms strijdbare titels als Community gardening: from leisure to social action. Nettle is zich dan ook, in ieder geval meer dan Eizenberg, bewust is van het feit dat tuinieren in de stad iets met mensen die daar vrijwiliig aan de slag gaan doet. Zij onderstreept dat door al op blz. 3 van haar boek over het prefiguratieve karakter van community gardening te spreken. Prefiguratieve praktijken laten zien “hoe het is” door er, heel praktisch, een “hoe het zou kunnen zijn” tegenover te zetten. Anders gezegd: er worden concrete utopieën gerealiseerd. Nettle inteviewde vooral initiatiefnemers, mensen die misschien vaker dan de gemiddelde vrijwilliger, ideologisch gemotiveerd, aan het tuinieren sloegen. Nettle haalt dan ook de Russische anarchiste Emma Goldman aan, die ooit de eenheid van doel en middelen bepleitte, een idee dat volgens Netlle nog altijd hoogst actueel is. De literatuur over sociale bewegingen is altijd gericht geweest op drama, op confrontatie en op het grootschalige, zo stelt zij (p. 185). In haar, denk ik, belangrijkste hoofdstuk, The politics of direct action and prefiguration, laat zij zien dat ook directe actie, hoe klein ook, ook op community garden schaal dus ook, van belang kan zijn.

Prefiguratie veronderstelt idealen. Eén vorm om die idealen te verwoorden is die van de utopische roman. Thomas More was met zijn roman Utopia (1516) niet alleen de munter van de term utopie maar ook de grondlegger van een nieuw literair genre. Vele eeuwen later kleven er aan het utopie-begrip allerlei nieuwe betekenissen. “Utopisch” zou volgens sommigen tegenover realistisch staan. Zij die toch iets utopisch nastreven zouden daarmee ook tot gevaarlijke gekken geworden zijn. Die gevaren zijn er zeker maar het construeren van utopieën, al dan niet in romanvorm, blijft als social design een belangwekkende want inspirerende bezigheid. Het wat mij betreft beste boek over stadslandbouw ooit, Carolyn Steele’s The Hungry City (2008), behandelt dan ook zeer terecht een aantal voor de stadslandbouw relevante utopieën – waaronder Ebenezer Howard’s Garden cities of tomorrow (1898).

Vorig jaar verscheen, onder redactie van ondermeer Paul Stock een fraaie bundel over Food Utopias. Lyman Tower Sargent laat in zijn bijdrage zien welke rol food in 500 jaar utopische romans speelt. Luilekkerland wordt gemist maar gelukkig haalde Herman Pleij’s prachtige (ook in het Engels verschenen) Cogaigne-studie deze bijdrage wel.Twee sociologen (!!) onderzoeken in een interessante bijdrage over de mogelijkheden van nanotechnologie om iets aan voedselverspilling te doen en mijn goede vriend Isidor Wallimann schrijft – nogal formeel helaas – over de Baselse stadslandbouwbeweging, waar stadslandbouw verbindingen zoekt met de lokale munteenheid, de BNB. Michael Carolan schrijft een enthousiast verhaal over het re-wilding van voedselsystemen. Kortom: een bundel die – met in het totaal twaalf bijdragen – alle kanten uitschiet. Absoluut geen probleem wat mij betreft…

Besproken werden:
– Esther J. Veen (2015), Community gardens in urban areas: A critical reflection on the extent to which they strengthen social cohesion and provide alternative food, Wageningen, ( proefschrift Wageningen UR, Rurale Sociologie), 267 pp.
– Efrat Eizenberg (2013), From the ground up. Community gardens in New York City and the politics of spacial transformastion, Farnhem/Burlington (Ashgate), 208 pp.
– Claire Nettle (2014), Community gardening as social action, Farnhem/Burlington (Ashgate) 258 pp.
– Paul V. Stock e.a. (eds) (2015) Food utopias. Reimagining citizenship, ethics and community, London etc. (Routledge), 237 pp.
De studie van Esther Veen is digitaal beschikbaar en via de on-line catalogus van Wageningen UR gratis te downloaden , actuele locatie (januari 2016): http://edepot.wur.nl/345279
De drie andere – dure! – titels zijn alle in te zien / te leen bij de UB van de Erasmus Universiteit (Woudestein).

Delen

Over de Auteur

Gesloten voor reacties