Onderzoeker Philip Marcel Karré bespreekt twee recente rapporten die sociale innovatie in de stadslandbouw belichten. De auteurs beschrijven en analyseren Rotterdamse projecten vanuit twee resp. invalshoeken: als burgerinitiatief in de buitenruimte en als sociale onderneming, en schetsen zo een beeld van de stand van zaken in de praktijk.
1. Inleiding
Het zal niemand zijn ontgaan: de stad is hot! Nog niet zo lang geleden was dat anders: toen golden steden vaak als vies, vol en gevaarlijk en als broeinesten voor maatschappelijke problemen, zoals teruglopende leefbaarheid, criminaliteit en allerlei vormen van economische en sociale achterstanden. Dat beeld is helemaal gekanteld. Nu zijn steden niet alleen in trek als hippe reisbestemmingen en spannende plekken om te wonen. De afgelopen jaren is het lokale niveau, met name de stad, ook steeds belangrijker geworden in de aanpak van maatschappelijke vraagstukken. De stad wordt als een heus laboratorium gezien voor sociale verandering en verbetering (Karré, Vanhommerig en Van Bueren, 2015; Karré, Rahimy, Ter Avest & Walraven, 2017).
Er wordt in dat kader veel verwacht van het zelforganiserend vermogen van burgers (Boer & Lans, 2014; Miazzo & Kee, 2014; Schleijpen & Verheije, 2014; Uitermark, 2012), die op een innovatieve en creatieve manier, vaak in kleinschalige en laagdrempelige samenwerkingsverbanden met bijvoorbeeld ook overheden en bedrijven, concrete maatschappelijke meerwaarde creëren. De stad is in deze visie een belangrijke experimenteerruimte, een proeftuin of broedplaats voor nieuwe sociale en economische praktijken, die vaak onder de noemer ‘sociale innovatie’ worden geschaard (Brandsen, Cattacin, Evers, & Zimmer, 2016; Nicholls, Simon, & Gabriel, 2015). Voorbeelden zijn burgerinitiatieven, sociale ondernemingen of living labs, waarin verschillende groepen samen werken aan de aanpak van een bepaald vraagstuk.
Er wordt in deze onzekere tijden met alle maatschappelijke veranderingen en uitdagingen veel hoop gevestigd op de stad en haar bewoners. Ook is er sprake van een zekere hype met nieuwe labels (bijvoorbeeld dat van ‘stadsmaker’) en hippe communities (neem het jaarlijkse Rotterdamse Stadmakerscongres). Wat er echter vaak nog ontbreekt, is empirisch onderzoek. Dat is nodig om goed zicht te krijgen op wat er nu eigenlijk al daadwerkelijk en concreet in steden gebeurt en om er vanuit wetenschappelijke theorieën lessen uit te trekken. Veel initiatieven zijn kleinschalig, vaak het stadium van de start-up nog niet of nog maar net voorbij en hyperlokaal. Ook zit er een zekere dynamiek in het veld en is het nog maar afwachten welke praktijken zullen bestendigen en welke organisaties uitzicht hebben op continuïteit. Het is dus nog volstrekt onduidelijk wat er allemaal gebeurt, of het nou echt zoden aan de dijk zet en of het alle hope en hype ook wel waard is.
Omdat het veld van sociale innovatie zo dynamisch is, is elke publicatie toe te juichen, die op basis van empirisch onderzoek een beeld schetst van de stand van zaken door initiatieven in kaart te brengen en te portretteren. Dat is wat zowel Cees Bronsveld als Tom Bakker hebben gedaan in de rapporten, die in deze bijdrage kort zullen worden besproken. In de volgende paragraaf zal ik kort schetsen waar het in beide rapporten over gaat en wat de belangrijkste bevindingen en aanbevelingen zijn. Ik sluit af door deze te plaatsen in een bredere beschouwing van hoe de in de rapporten beschreven fenomenen te plaatsen zijn binnen de bredere ontwikkeling naar vormen van sociale innovatie.
2. Initiatieven in de buitenruimte
In zowel het rapport van Bronsveld als dat van Bakker staan initiatieven in de buitenruimte centraal. Bij Bronsveld gaat het in brede zin om initiatieven van bewoners en bij Bakker specifiek om sociale ondernemingen op het vlak van stadslandbouw. Bronsveld is als onderzoeker in dienst bij de afdeling Onderzoek en Business Intelligence van de Gemeente Rotterdam. Bakker is zelfstandig adviseur en heeft zijn rapport in opdracht van de Gemeente vervaardigd.
Cees Bronsveld heeft zijn rapport ‘Het is mijn hobby niet!’ genoemd, naar de uitspraak die een van de geïnterviewde deed om aan te tonen dat die wel degelijk met een serieus initiatief bezig was en dus niet maar in de vrije tijd aan zat te klooien. Het doel van het onderzoek van Bronsveld was om te achterhalen waar initiatiefnemers in de praktijk zoal tegenaan lopen en wat de gemeente daar van kan leren. Om antwoorden te vinden op beide vragen heeft hij onderzoek gedaan bij achttien initiatieven in de buitenruimte door interviews te voeren en relevante documenten te bestuderen. Cases in het onderzoek van Bronsveld zijn bijvoorbeeld stadslandbouwinitiatieven als Rotterdamse Munt, wijk- en buurttuinen als het Hefpark, natuurspeelplaatsen voor kinderen (Natuurspeelplaats Ruige Plaat) en voor honden (Hondenspeelplaats Bello). Wat het onderzoek interessant maakt, zijn de beschrijvingen van elk initiatief afzonderlijk, alsook de overkoepelende conclusies en lessen die Bronsveld trekt. Zo zien we bijvoorbeeld dat het door verschillen in context niet gemakkelijk is om de verschillende initiatieven een-op-een te vergelijken. Wat wel duidelijk uit alle cases komt, is dat zij drijven op de inzet van een klein groepje ondernemend ingestelde individuen. Vaak is het lastig om buiten deze kerngroep anderen aan te trekken, met name specifieke doelgroepen als jongeren, ouderen en mensen met een migratieachtergrond. Als opdrachten voor de gemeente komen volgens Bronsveld uit het onderzoek dat initiatiefnemers één centraal aanspreekpunt missen, alsook inhoudelijke hulp en facilitering door de overheid (zoals in de vorm van een ‘scharrelambtenaar’), bijvoorbeeld als het om lastige klussen gaat als het vinden en binden van vrijwilligers.
Het rapport van Tom Bakker heeft een meer technische titel dan die van Bronsveld: ‘Economisch Onderzoek Stadlandbouw Gemeente Rotterdam’. In opdracht van de Gemeente heeft Bakker de economische resultaten en de maatschappelijke impact van sociale ondernemingen die in Rotterdam bezig zijn met stadslandbouw in kaart gebracht, alsmede de mogelijkheden voor verdere professionalisering en groei. In het rapport worden op basis van documentenanalyse en interviews negen initiatieven beschreven op het terrein stadslandbouw, waaronder Rotterzwam, Uit Je Eigen Stad, Creatief Beheer en Hotspot Hutspot. Belangrijkste conclusies en aanbevelingen voor de sociale ondernemingen zelf, is dat er nog veel werk moet worden verzet om de organisaties te professionaliseren en financieel gezond te krijgen en te houden. Vaak is men bijvoorbeeld nog afhankelijk van ad hoc financiering en ontbreken stabiele inkomensstromen en structurele relaties met opdrachtgevers. Ook voor de gemeente heeft Bakker op basis van zijn case studies een aantal aanbevelingen. Zo zou de gemeente meer kunnen doen om sociale ondernemingen op het gebied van stadslandbouw te stimuleren, bijvoorbeeld door een aangepast aanbestedingsbeleid of door als ‘launching customer’ op te treden. Ook wordt er gepleit voor een betere communicatie en, net als in het rapport van Bronsveld, voor één centraal aanspreekpunt voor ondernemers en initiatiefnemers.
3. Lessen voor sociale innovatie
Wat vertellen ons de twee rapporten nou over sociale innovatie in Rotterdam? In de meest algemene termen is sociale innovatie “primarily aimed at improving social outcomes and creating public value” (Cels, Jong, & Nauta, 2012, p. 4). Doel is het ontwikkelen van “new ideas that work to meet pressing unmet needs and improve peoples’ lives” (Mulgan, 2007, p. 7). Het product van sociale innovatie zijn “innovations that are social in both their ends and their means.” (Mulgan, 2015, p. x) In een uitgebreidere definitie gaat het bij sociale innovaties om “those that, created mainly by networks and joint action in social realms beyond business and government routines, at any given moment, raise the hope and expectations of progress towards something “better” (a more socially sustainable/democratic/effective society).” (Brandsen, Evers, et al., 2016, pp. 6–7)
De in beide rapporten beschreven praktijken kan je als voorbeelden voor sociale innovatie zien, in de zin dat het gaat om “maatschappelijke initiatieven gericht op het zoeken van nieuwe oplossingen voor sociale vraagstukken.” (Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid, 2014, p. 13) Uit de rapporten komt naar voren, dat dat vaak nog niet zonder slag of stoot gaat. Er gebeurt van alles, maar vaak op een kleinschalig niveau en gedragen door een aantal enthousiastelingen. Deze komen er, zo blijkt uit het rapport van Bronsveld, vaak achter dat het betrekken van allerlei verschillende doelgroepen geen sinecure is. Een les die elke sociale professional en gemeenteambtenaar zal beamen. Wat in het rapport van Bakker bij sociale ondernemingen als vormen van sociale innovatie met name opvalt, is hun hybride karakter (Karré, 2017). Het zijn geen échte ondernemingen, maar ook geen échte sociale initiatieven, maar organisaties die olie en water met elkaar proberen te mengen, namelijk een commerciële met een sociale doelstelling. Dat maakt dat ze zowel productieve relaties moeten onderhouden met de particuliere financier alsook met de gemeente. Maar vanwege hun hybride karakter en het moeten combineren van twee verschillende en vaak tegenstrijdige doelstellingen, is dat vaak een lastige klus.
4. Afsluiting
Er gebeurt van alles in de stad. Misschien niet zo veel als je zou denken als je discussies volgt over zaken als het nieuwe stadsmaken, maar voldoende om er aandacht aan te schenken. Er is wel sprake van een zekere fragmentatie, een hoge diversiteit en dynamiek. Studies als die van Bronsveld en Bakker die desalniettemin proberen er grip op te krijgen, zijn dan bijzonder waardevol. Voor ambtenaren is het goed er kennis van te nemen om gevoel te ontwikkelen voor wat er speelt. De aanbevelingen uit beide rapporten zijn voor iedereen die er als initiatiefnemer, financier of vanuit de gemeente bij betrokken is, waardevol om te bestuderen. En als wetenschapper ben ik blij met dit soort onderzoek uit en voor de praktijk, omdat die een springplank en eerste routekaart kan vormen voor eigen onderzoek.
Bronsveld, C. (2016). Het is mijn hobby niet! Rotterdammers over hun initiatieven in de buitenruimte. Onderzoek en Business Intelligence, Gemeente Rotterdam. Te downloaden via deze link
Bakker, T. (2016): Economisch Onderzoek Stadslandbouw Gemeente Rotterdam. TBT Consultancy. Te downloaden via deze link
Dr. P.M. Karré is senior onderzoeker bij het lectoraat Dynamiek van de Stad van Hogeschool Inholland. Hij doet daar onderzoek naar de hybriditeit van nieuwe vormen van ondernemerschap in het sociaal domein. Daarnaast is hij verbonden aan de Erasmus Universiteit en de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken. Voor meer informatie en contact, zie www.hybrideorganisaties.nl.
Verwijzingen
Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid. (2014). De kracht van sociale innovatie. Den Haag: Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid.
Brandsen, T., Cattacin, S., Evers, A., & Zimmer, A. (2016). Social innovations in the urban context. Heidelberg: Springer Verlag GmbH u. Co.
Cels, S., Jong, J. de, & Nauta, F. (2012). Agents of Change: Strategy and Tactics for Social Innovation. Brookings Institution Press.
Karré, P. M., Vanhommerig, I., & Van Bueren, E. (2015). De stad als lab voor sociale verandering. Bestuurskunde, 24(1), 3–11.
Karré, P.M., Rahimy, T., Ter Avest, D. & Walraven, G. (2017). Sociale innovatie in de stad. Perspectieven uit de bestuurskunde, filosofie en stadsgeografie. Rotterdam: Hogeschool Inholland.
Karré, P.M. (2017). Innovatie op het snijvlak van overheid, markt en civil society. In P.M. Karré, T. Rahimy, D. Ter Avest & G. Walraven. Sociale innovatie in de stad. Perspectieven uit de bestuurskunde, filosofie en stadsgeografie (pp. 15-32). Rotterdam: Hogeschool Inholland.
Miazzo, F., & Kee, T. (2014). We own the city: enabling community practice in architecture and urban planning.
Mulgan, G. (2015). Foreword: The Study of Social Innovation – Theory, Practice and Progress. In New Frontiers in Social Innovation Research (pp. x–xx). Houndmills Basingstoke Hampshire, New York: Palgrave Macmillan.
Nicholls, A., Caulier-Grice, J., & Gabriel, M. (2015). New frontiers in social innovation research.
Nicholls, A., Simon, J., & Gabriel, M. (2015). New Frontiers in Social Innovation Research. Houndmills Basingstoke Hampshire, New York: Palgrave Macmillan.
Schleijpen, R., & Verheije, M. (2014). Pioniers in de stad: wijkondernemers delen kennis en praktijk. Amsterdam: TrancityxValiz.
Uitermark, J. (2012). De zelforganiserende stad. In Essays toekomst van de stad (pp. 5–9). Den Haag: Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli).