Om de zoveel tijd is het raak. Er komt een opiniestuk in de media dat uitlegt waarom stadslandbouw naïef, een hobby, onrealistisch, of om een andere reden irrelevant is. Een recent voorbeeld is “Op grote schaal voedsel produceren in de stad is een naïef idee” van Bernadette Bijman Kroon in Trouw deze zomer. Vervolgens neemt iemand weer de tijd om zo een stuk van repliek te dienen, zie hier. Meestal negeer ik dit soort algemene stukken, ik wordt er een beetje moe van. Maar de hardnekkigheid waarmee deze discussie steeds weer opnieuw gevoerd wordt roept de vraag op waarom dit zo is, en waarom we niet verder komen.
Het stuk volgt een herkenbare vorm, die ook op online fora welig tiert. Iemand reduceert eerst een complex fenomeen tot een simpele definitie om middels kritiek op deze karikatuur het hele fenomeen af te schrijven, en de eigen positie te markeren. De complexe en diverse praktijk waarover de term stadslandbouw dekt – een vergaarbak van een scala aan initiatieven die iets met voedselproductie voor en in of om de stad doen – wordt gereduceerd tot ‘de stadslandbouw’. Deze eenduidige versimpelde ‘stadslandbouw’ wordt vaak vereenzelvigd met een stadslandbouwinitiatief dat de aandacht van de stukjesschrijver heeft gevangen (in dit geval lijkt dat Urban Farmers in Den Haag, of de vertical farming die in een recente Tegenlicht-documentaire wordt geportretteerd). Lijkt, want er wordt zelden expliciet benoemd welke stadslandbouw wordt bedoeld. Dit moeten de ingewijden tussen de regels door lezen. Vervolgens worden alle claims en ambities van die diversiteit aan initiatieven op die versimpelde definitie geprojecteerd, en de ontoereikendheid van de stadslandbouw is weer aangetoond. Zie in dit geval de tegenstelling die wordt gecreëerd tussen gesubsidieerde luchtfietsers en professionele boeren. Het probleem met deze kritiek is dat het onduidelijk blijft over wie het stuk het nu heeft. Daarom is het net zo makkelijk dezelfde benadering toe te passen in een weerwoord waarin weer een andere definitie van stadslandbouw wordt gepresenteerd (in dit geval sociale buurtgerichte initiatieven in de buitenruimte die waardevolle stedelijke diensten aanbieden). Of juist om de kritiek uit te breiden naar permacultuur (dat ook al zo’n vergaarbak is) en voedselbossen (dat de potentie heeft het te worden) zoals Gert Jan Janssen van Hof van Twello doet in een ingezonden brief naar aanleiding van het opiniestuk.
Het probleem is dat deze definitiekwestie een fundamenteler gesprek over verschillen in intenties en mogelijkheden van al die initiatieven in de weg staat. Hoe kunnen we een sociale buurtmoestuin op waarde schatten als we haar zien als middel om op grote schaal voedsel te produceren in de stad (i.p.v. als plek waar de waarde van voedsel wordt benoemd en gedeeld). Hoe kunnen we bijvoorbeeld Urban Farmers beoordelen als we alleen kijken naar de voedselproductie en niet naar wat het wel (of niet) doet voor het vastgoed waar het in/op gevestigd is en de buurt waarin het ligt. En hoe kunnen we deze twee op een hoop blijven gooien, terwijl ze zo overduidelijk verschillend zijn in intentie, benadering en uitvoering?
Deze definitiekwestie is de kracht en de zwakte van stadslandbouw en van alle mensen die de term zonder nuance bezigen. De term is een inclusieve, verbindende en enthousiasmerende geuzennaam (die de ongelijke delen stad en landbouw brutaal verbindt) maar de breedheid van intenties en invalshoeken die verbonden worden maakt haar als beweging ook een makkelijke (en soms terechte) schietschijf voor kritische experts.
Bijman Kroon raakt in haar stuk wel een aantal interessante vragen, maar ze komt helaas niet tot een punt, want dé stadslandbouw bestaat niet. Het blijft te algemeen. Die vragen zijn al gesteld. Er zijn al antwoorden op gegeven. Er zijn nieuwe vragen opgekomen. Hebben we het over burgerinitiatieven of over professionele stadsgerichte boeren (die heb je ook)? Hebben we het over gebouwgebonden of grondgebonden stadslandbouw, over welke subsidies en investeringen hebben we het, en waar wordt die investering voor gebruikt? Is het initiatief aanvullend of concurrerend met niet-gesubsidieerde vormen van landbouw (en andere bedrijfstakken waar stadslandbouw zich in begeeft, van re-integratie en zorg, tot groenbeheer)?
Laten we de term stadslandbouw alleen nog als verbindende term gebruiken en laten we kritiek richten op concrete initiatieven en voorbeelden, op concrete vormen van stadslandbouw. De discussie over stadslandbouw en haar ontwikkeling in het veld dreigt anders te verzanden in een herhaling van zetten. Als de “onafhankelijke pers” ergens “doorheen zou moeten prikken” zoals Bijman Kroon wil, is het wel dit permanente geheugenverlies. Die is dodelijk voor de potentie van al die vormen van stadslandbouw om lokaal en contextgebonden hun idealen te verwezenlijken en voor de leerervaring die hun successen en mislukkingen ons allen bieden.